-
1 opwerpen
1 [omhoog werpen] lancer3 [doen verrijzen] éleverII 〈wederkerend werkwoord; zich opwerpen〉1 [zich maken tot] se faire♦voorbeelden:zich opwerpen als • s'ériger en -
2 opkomen
-
3 opkomen
1 [omhoog komen] monter2 [boven de horizon komen] se lever3 [in gedachte komen] venir à l'esprit4 [beginnen te ontstaan] naître5 [in zwang komen] s'établir6 [dramaturgie] entrer en scène7 [zich ergens heen begeven] se rendre(qp.)8 [+ tegen][zich verzetten tegen] s'élever (contre)9 [+ voor][verdedigen] défendre11 [Algemeen Zuid-Nederlands][zich kandidaat stellen] se présenter (à)♦voorbeelden:de vloed komt op • la marée monte¶ kom maar op als je durft! • viens ici, si tu oses!kom op, we gaan • allons-y -
4 verzetten
1 [verplaatsen] déplacer2 [ontspannen] distraire♦voorbeelden:1 wie heeft mijn boeken verzet? • qui a dérangé mes livres?grond verzetten • déplacer la terrezich verzetten • changer de positionzich verzetten • se détendreII 〈wederkerend werkwoord; zich verzetten〉1 [tegenstand bieden] s'opposer (à ce que)♦voorbeelden:1 bij zijn arrestatie verzette hij zich heftig • lors de son arrestation il se débattit vigoureusementzich niet verzetten • se laisser fairezich tegen een plan verzetten • s'élever contre un projet -
5 zich opwerpen tegen
zich opwerpen tegen -
6 zich tegen een plan verzetten
zich tegen een plan verzetten -
7 stem
♦voorbeelden:met algemene, eenparige stemmen • à l'unanimité (des voix)met gedempte stem • à mi-voixmet een klein stemmetje • d'une toute petite voixmet luide stem • à haute voixde meeste stemmen gelden • la majorité (des voix) l'emportemet omfloerste stem • d'une voix voiléenaar de stem van de kiezers dingen • briguer les suffrages des électeurser gaan stemmen op • des voix se lèvent (pour)zijn stem geven aan • donner sa voix àeen stem in het kapittel hebben • avoir voix au chapitrede stemmen staken • il y a partage des voixzijn stem stokte in zijn keel • la voix lui manquazijn stem op iemand uitbrengen • voter pour qn.zijn stem verheffen • élever la voix〈 figuurlijk〉 zijn stem verheffen tegen • élever une protestation (contre qc.)zijn stem verliezen • perdre la voixde stemmen zijn verdeeld • les avis sont partagésgoed bij stem zijn • être en voixde tweede stem zingen • chanter la deuxième voix -
8 optrekken
ww2) démarrer, accélérer [voiture]3) marcher (sur, contre) [armée]4) être (avec)5) se dissiper, s'éclaircir6) hisser7) élever -
9 dam
-
10 een dam opwerpen tegen iets
een dam opwerpen tegen ietsélever des barrières contre qc. -
11 een wal opwerpen
een wal opwerpen -
12 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
13 optrekken
3 [+ tegen][leger]marcher (sur, contre)4 [+ met][zich bezighouden met] être (avec)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [naar boven trekken] hisser2 [opbouwen] élever♦voorbeelden:zijn sokken optrekken • tirer ses chaussettesde wenkbrauwen optrekken • lever les sourcils¶ zich aan iemand optrekken • ±prendre qn. comme modèle -
14 wal
♦voorbeelden:van twee walletjes eten • manger à tous les râteliers→ link=stuurman stuurmanhet schip ligt aan de wal • le navire est à quaivan de wal in de sloot raken • tomber de Charybde en Scyllaiemand van de wal in de sloot helpen • desservir qn.wallen onder de ogen hebben • avoir des poches sous les yeux -
15 zijn stem verheffen tegen
zijn stem verheffen tegenélever une protestation (contre qc.)
См. также в других словарях:
élever — [ el(ə)ve ] v. tr. <conjug. : 5> • fin XIe; de é et lever I ♦ 1 ♦ Mettre ou porter plus haut. ⇒ hisser, 1. lever, soulever. « Vingt marteaux pesants sont élevés par une roue » (Stendhal). « Hélène, pour dénouer les brides de son chapeau,… … Encyclopédie Universelle
élever — ÉLEVER. v. actif. Hausser, mettre plus haut, porter plus haut, rendre plus haut, faire monter plus haut. Élevez davantage ce chandelier, ce tableau, ce dais. Ce mur n a que sept pieds, il faut l élever encore de trois pieds. Elever des eaux pour… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
elever — Elever. v. act. Hausser, mettre plus haut, rendre plus haut. Elevez davantage ce chandelier, ce tableau, ce dais. ce mur n a que sept pieds, il faut l elever encore de trois pieds. elever les eaux pour faire des jets d eau, des cascades, &c. S… … Dictionnaire de l'Académie française
élever — (é le vé. La syllabe le prend un accent grave quand la syllabe qui suit est muette : j élèverai) v. a. 1° Faire monter plus haut, porter plus haut. Élever un mur d un mètre. Ce tableau est trop bas, il faut l élever. Élever des eaux par le… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
ÉLEVER — v. a. Hausser, mettre plus haut, porter plus haut, rendre plus haut, faire monter plus haut. Ce tableau est trop bas, il faudrait l élever. Élevez davantage ce dais, ce chandelier, cette lampe. Ce mur n a que sept pieds, il faut l élever encore… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
ÉLEVER — v. tr. Mettre plus haut, porter plus haut, rendre plus haut. Ce tableau est trop bas, il faudrait l’élever. élevez davantage cette lampe. Ce mur n’a que trois mètres, il faut l’élever d’un mètre. élever des eaux pour faire des jets d’eau, des… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
contre — (kon tr ) prép. 1° En opposition à, pour se défendre de. • Et contre la fortune ayant pris ce conseil, LA FONT. Fabl. VII, 12. • C est une chose contre les règles ordinaires, SÉV. 490. • C est aller directement contre le Pater, BOSSUET Or … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
contre — [ kɔ̃tr ] prép., adv. et n. m. • 842 contra, latinisme « en opposition à »; lat. contra « en face de » I ♦ Prép. et adv. A ♦ Marque la proximité, le contact. ⇒ auprès (de), près (de), 1. sur (cf. En face de). Prép. Pousser le lit contre le mur.… … Encyclopédie Universelle
contre — CONTRE. Préposition servant à marquer Opposition. Se battre contre quelqu un. Avoir procès, avoir querelle contre son voisin. Marcher contre l ennemi. Cela est contre l honneur, contre l État. Cela est contre le bon sens, contre toute sorte de… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
Élever des obstacles, des difficultés, etc. — ● Élever des obstacles, des difficultés, etc. les dresser (contre quelqu un, quelque chose) ; susciter, soulever … Encyclopédie Universelle
CONTRE — Préposition qui sert à marquer Opposition. Donner de la tête contre une muraille. Marcher contre l ennemi. Se battre contre quelqu un. Ils combattirent l un contre l autre. Avoir un procès contre son voisin. Plaider contre quelqu un. Contre un… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)